TANDEN EN TANDPROBLEMEN BIJ KONIJNEN


goede tanden
klemgebit olifantstanden


Recessief vererven wil zeggen, dat wanneer men een dier met olifantstanden zou paren aan een volkomen gezond dier, dat dus niet de aanleg voor deze afwijking heeft, alle jongen uit deze Fl uiterlijk een normaal gebit zullen hebben. Deze jongen erven wel allemaal de aanleg voor olifantstanden. Paart men twee zulke jongen aan elkaar, dan worden er vrijwel zeker jongen geboren met olifantstanden

Olifantstanden ontstaan dus wanneer belde ouders de eigenschap latent (d.w.z. verborgen) in zich hebben, of met andere woorden, drager zijn van deze erfelijke aandoening.

Wie dus in één worp één of meer jongen aantreft met olifantstanden weet, dat beide ouderdieren de aanleg voor het doorgeven van olifantstanden in zich hebben.

Als we radicaal te werk zouden gaan en al deze dieren voor de fok uitsluiten, dus niet alleen dieren, die olifantstanden hebben, maar ook de ouderdieren daarvan, dan zouden we dit euvel spoedig de baas worden. De zusters en broers uit deze nesten moeten ook speciaal in het oog worden gehouden, daar 50% een latent en slechts 25% een normaal gebit heeft.

Indien men fokt met blijkbaar normale ouders en er toch een dier voorkomt met olifantstanden, betekent dit dat beide ouders drager zijn. Uit dit nest komen slechts 25% dieren met een normaal gebit, die tevens ook geen drager zijn. (Helaas valt dit uiterlijk nooit te merken). Van de anderen zullen weliswaar 50% een ogenschijnlijk normaal gebit hebben, maar deze dieren zijn wel drager.

Een dier met olifantstanden kan uitsluitend gefokt worden uit een ouderpaar, die beide drager zijn van de afwijking.

WAT ZEGT DE DIERGENEESKUNDE OVER DIT PROBLEEM?

De diergeneeskunde onderscheidt lethale (dodelijke) en sublethale (tot de dood leidende) afwijkingen.

Bij konijnenjongen, die doodgeboren werden, of kort na de geboorte stierven, kan men af en toe rariteiten vinden, zoals hydrocephalus externus (waterhoofd) en spina bifida.

Dit zijn lethale afwijkingen.

Olifantstanden (malocclusie van de snijtanden, mandibulair prognathisme) worden geklasseerd onder de sublethale afwijkingen en komt zeer vaak voor bij alle konijnenrassen. Mandibulair prognatisme (het relatief te lang zijn van de mandibula ten opzichte van de maxilla) heeft in de natuur een lethale afloop bij konijnen door het bijzonder gebit.

De tandforrnule is 12/1, C 0/0, PM 3/2, M 3/3

Nu staan de bovenste 4 snijtanden niet naast elkaar maar 2 aan 2 achter elkaar. Hierin onderscheiden de lagomorphen (konijnen en hazen) zich van de knaagdieren (rodentia). De achterste tandjes zijn klein en worden de stifttanden genoemd. Deze kunnen ook ontbreken.

Bij de echte snijtanden, zowel de bovenste als de onderste, is de emaillaag onregelmatig verdeeld: vooraan is ze zeer dik, achteraan is er nauwelijks email aanwezig. Deze snijtanden groeien gedurende het hele leven door, de onderste aan een snelheid van 2,4 mm per week, de bovenste aan 2 mm per week.

Wanneer de stand van de tanden normaal is passen de onderste snijtanden op de stifttanden. Door het gebruik van de tanden slijten ze voortdurend af, vooraan trager door de harde emaillaag, waardoor het snijvlak zeer scherp is.

Bij een afwijkende stand, die ook kan optreden ten gevolge van externe factoren, passen de bovenste tanden niet meer op de onderste, kunnen ze dus niet meer afslijten en groeien steeds door.

Bij een geringe afwijking kan in de beginfase nog een correctie optreden, doordat de onderste snijtanden niet op de stifttanden steunen, maar op de voorste snijtanden. (Fokkers noemen dit een klemgebit).

Naarmate het konijn verder groeit komen de onderste tanden steeds meer naar voor, totdat slijtage niet meer mogelijk is. Het is dus mogelijk, dat de afwijking, hoewel aangeboren, pas tot expressie komt op latere leeftijd.

Bij konijnen met olifantstanden zijn de bovenste snijtanden in een korte boog naar achteren gegroeid, de onderste in een wijde boog naar voor. Vooral de onderste tanden zijn zichtbaar bij gewone inspectie, zonder de muil te openen.

GROEI EN STAND VAN DE SNIJTANDEN BIJ MANDIBULAIR PROGNATHISME
De dieren kunnen geen voedsel meer opnemen en vermageren progressief

Behandeling:

Bovenste en onderste snijtanden kunnen met een tang worden afgeknipt. Dit knippen moet regelmatig (om de 4 á 5 weken) herhaald worden. Dergelijke behandeling wordt alleen toegepast bij troetelkonijnen. Kwekers van tentoonstellingskonijnen moeten erop gewezen worden, dat de aandoening erfelijk is.

Malocclusie van de kiezen

Deze aandoening komt minder frequent voor en kan net als olifantstanden optreden ten gevolge van externe factoren (trauma).

Ook de maaltanden van konijnen groeien voortdurend, zij het veel trager dan de snijtanden. Wanneer de onderkaak te smal is kunnen zich zeer scherpe punten vormen op de maaltanden. De punten gevormd op de onderkaak kwetsen de tong, deze op de bovenkaak geven letsels aan de binnenkant van de wangen. Abcessen op de tong of necrose van de tong kunnen optreden.

Symptomen -. moeilijkheden bij het slikken, speekselen, weigeren te eten, progressief vermageren

Diagnose : moeilijk daar het onmogelijk is de muil van een konijn voldoende te openen voor een efficiënte inspectie van de kiezen. Radiografie is hier nodig.

prognose :.slecht

Behandeling -. theoretisch zou regelmatig afvijlen van de punten een oplossing brengen. Daar hiervoor telkens een anesthesie nodig is wordt deze behandelwijze afgeraden