Wetten van Mendel toepassen op konijnen.

Mendel experimenteerde met erwten. Zijn wetten zijn echter van toepassing op vele vlakken zo ook op onze konijnenrassen.

Een practisch voorbeeld uit onze sportfokkerij:
We kruisen een fokzuivere konijngrijze kleurdwerg met een witte roodoog pool en we zien dat:
Konijngrijs dominant is ten opzichte van Albino (=wit). Konijngrijs x albino geeft in de eerste generatie uitsluitend konijngrijze jongen, omdat konijngrijs dominant is op Albino.

Wanneer we deze konijngrijze jongen onderling paren geeft dit in de 2e generatie ¾ konijngrijze en ¼ witte dieren.
Paren we de ¼ witte jongen onderling, dan geeft dit uitsluitend witte dieren, omdat recessief x recessief ook fokzuiver is voor wit.
Uit onderling paren van de ¾ konijngrijze dieren is ¼ fokzuiver en de andere 2/4 fok onzuiver, deze dragen samen konijngrijs en wit.

Algemene regel bij de kleurvererving.

Een eigenschap die men aanduidt met gen of erffactor wordt aangegeven met letters.

Zo gebruikt men A om aan te geven dat de mogelijkheid tot vorming van kleurstof aanwezig is.
Hier kan men ook van pigment spreken. Als we spreken van AA is de aanleg dubbel aanwezig.
Het konijn heeft dan van beide ouders de A gekregen, hier spreekt men dan over een gekleurd dier.

Het is ook mogelijk dat een van de twee A's weg valt en Aa wordt. Aan het dier zelf is dit niet te merken het konijn blijft gekleurd, net als bij AA, dit komt omdat A altijd overheerst op de kleine letter a. De kleine letter is recessief zoals hier boven op het voorbeeld.
De dominante factor wordt altijd met de hoofdletter geschreven en recessief met de kleine letter.
Bij het wegvallen van een factor kan men spreken van een mutatie; dit betekent een verandering in de erfvorm.
Mutaties zijn meestal het gevolg van pigmentverlies, dit betekent aanleg voor een andere eigenschap; deze veranderingen zijn meestal recessief tegen over dominante factoren.
Ook dit kan men niet op zicht waarnemen, het komt alleen tot uiting bij onderling kruisen.
Hier kan men een schema van maken vb: ram Aa x Aa voedster. De ram levert zaadcellen met A en a, de voedster heeft deze eigenschappen eveneens. We bekijken de mogelijkheden bij het samen stellen van de eicel :

Vier mogelijk heden:

AA treffen elkaar
Aa treffen elkaar ook.
aA treffen elkaar ook
aa treffen elkaar ook.

De twee AA hebben een goed gekleurd konijn. Aa is eveneens gekleurd, maar recessief evenals aA. De aa eicel geeft een dier zonder kleur dus een albino, een wit konijn met rode ogen.
Dus je ziet hier vier mogelijk heden waar onder een albino.

De AA dieren geven altijd zuivere dieren , deze dieren zijn dus fokzuiver dus noemen we dit homozegoten, de zuivere.
De andere zijn Aa en noemen we heterozygoot, niet fokzuiver, hier hebben we veel me te kampen!.
De aa dieren kunnen nooit meer gekleurde dieren geven, het zijn witt dieren met rode ogen.( opgepast witte dieren met blauwe ogen zijn geen albino's , deze dragen wel kleur)
De mutatie wordt pas zichtbaar als de factor dubbel aanwezig is, dit kan men pas vast stellen als men jaren met het ras fokt (uit ervaring kan ik dit bevestigen zowel met mijn Parelgrijze van Halle, als mijn kleurdwergen zilvervos- zwart, deze was doortrokken met Otter, nu heb ik deze pas zuiver gefokt).
Mutatie komt natuurlijk ook voor onder de wilde konijnen, maar een wit dier valt gemakkelijker te prooi aan predatoren en het is op deze manier geen lang leven beschoren.

De kleur van het wilde konijnis wildkleur of konijngrijs. Deze bestaat uit 5 verschillende factoren, geerfd van zowel vader als moeder. Ze is fokzuiver of homozygoot, met de formule AA BB CC DD GG de( Duitse formule).
De A is verantwoordelijk voor de kleur, welke deze ook mag zijn, de andere letters B C en D beheren de vorming van de kleurstof, de G regelt de plaats van de kleurstof op verschillende delen van het lichaam, ook in de pels.
Ment noemt G de wildkleurfactor.
Valt G weg dan wordt het g. Pas bij gg wordt dit zichtbaar, hier ontstaat een afwijking en het konijn is dan zwart.
Wordt D vervangen door d dan krijgt het zwart minder kleurstof, het zwart verdunt als het ware en we krijgen blauw. Dit blauw wordt pas zichtbaar als dd ontstaat,maar indien ook de wildkleur nog aanwezig blijft krijgen Blauwgrijs, de formule AA bb CC DD GG.

Kruising tussen deze dieren geeft in F1 de wildkleur aan de dieren terug omdat D dominant is over g, ze zijn fokzuiver voor wildkleur, maar bij onderlinge paringen ontstaan wel verschillende kleuren.
Zo kan men een dambord combinatie uitwerken van 12 formules.
Uit deze 12 combinaties komt vooral wildkleur voor, met enkele zwarte bruingrijze en bruine dieren.
De bruine factor is fokzuiver, uit deze zijn dan ook de gele en blauwe ontstaan.
De gele dieren hebben het moeilijk omdat er altijd een stukje pigment overblijft van blauwzwart, deze noemt men madagascar.

De albino factor .

Door het wegvallen van de factor A, hetgeen wordt aangeduid met de a, ontstaat een albino , een dier dus met rode ogen. De aa id dubbel aanwezig.
De albino factor gecombineerd met tan geeft zilvervos.

De roodfactoren.

De vurige rode kleur berust op de factoren die gele kleur versterken, zij worden aangegeven door de letters y1 y2 y3.
De roodfactoren doen hun invloed gelden bij de Belgische Haas, Rode Nieuwzeelander, Vaal van Bourgondiër, Trianta, Sachsengold, Tan.

De geelverstrekkers, zoals de roodfactoren ook genoemd worden, hopen als het ware de roodgele kleur op in de pelsharen en overlappen de aanwezige kleurzone. Waar weinig of geen pigment aanwezig is zullen zij natuurlijk het sterkste werken, of beter nog daar waar de geelverstrekkers en kleurstof zich aanvullen

Bij Haas en Deilenaar overlappen de roodfactoren de wildkleur, bij de Rode Nieuwzeelander, Vaal van Bourgondiër, Ttianta, Sachsengold en Tan overlappen zij de geelfactor.

De roodgele kleur vererft onafhankelijk van de wildkleur en volgt dan ook niet de normale wet van Mendel.
De factor die dat bewerkt is, evenals de Zilverfactor P een Polymerende factor die min of meer recessief werkt.

Hoe meer Y factoren, hoe roder het dier, de Y nevenfactoren vererven recessief en niet constant.

Waar de Haas en de Deilenaar thiking in hun beharing hebben, mag deze niet aanwezig zijn bij de Rode Nieuw-Zeelander, Vaal van Bourgondiër, Tiranta, en Sachengold.

Bij Tan werkt de roodfactor weliswaar overlappend maar dan op een speciale manier; op de kin en buik is de overlapping zichtbaar, op de rug wordt het geel door zwart of blauw of havanna overlapt en blijft dus onzichtbaar, in de flanken is het zwart, blauw of bruin verzwakt en slaat het geel door.
Blijkbaar hebben de geelverstrekkers een bepaalde voorliefde voor sommige delen van de pels.
Aan het voorste gedeelte zijn zij zeer goed vertegenwoordigd, de staart is nauwelijks tan kleurig.
Het interessante aan die Y factoren is dat men door hen, zulke mooie rode dieren kan fokken, maar vele goedgekleurde dieren zijn fokonzuiver voor hun roodfactoren of ook, zij bezitten niet allen dezelfde roodfactoren hetgeen van buiten niet te zien is.
Voeg daarbij nog het feit dat deze roodfactoren recessief zijn en niet allen dezelfde werking hebben, is genoeg om vele fokkers af te schrikken. Vandaar dat ook de begrijpelijke klacht van vele nog niet doorwinterde kwekers dat goede haaskleurige en goed roodgele dieren, onderling , vaak bleke jongen werpen.
Hier telt de regel van de best gekleurde dieren onder elkaar te paren en streng te selecteren .
Alleen de doorzetters worden ook hier beloond.
Kruisen met Tan of tan haas is uit den boze,Tan is geen vosrode kleur daarbij is tan gekoppeld aan zwart dat nefast werkt op de vosrode dekkleur.

De zilver factor

De factor waardoor de mutatie, die een zeker aantal haren in de pels een bepaalde verzilvering heeft doen ondergaan wordt voorgesteld door de letter P.
De verzilvering is het product van verschillende P factoren P1-P2-P3 enz. Hoe meer zilver factoren hoe groter de verzilvering en hoe lichter de dekkleur.
Bij de Groot licht zilver zijn praktische alle haren verzilverd aan de uiteinden, alleen de grannenharen zijn door selectie zwart gebleven en steken boven de licht zilver, met blauwachtige weerglans gekleurde dekharen uit.
Op de Provinciale te Aflligem keurde ik een achttal van die dieren waarbij er toch een tweetal voldeden aan deze verzilvering, deze dieren werden dan ook beloond.

De Franse en Belgische zilver daarentegen zijn een combinatie van de zwarte kleur met de verzilveringfactor P. De tentoonstellingskleur wordt verkregen door selectie in een verhouding van circa 60 % zwarte haren die aan de toppen verzilverd zijn en 40% geheel zwarte haren, grannenharen inbegrepen.
De goede dekkleur wordt verkregen door de juiste verhouding der gekleurde eigen verschillende haarcategorieën waarvan de grannenharen geheel zwart gekleurd zijn , de dekharen waarvan een gedeelte gekleurd is , terwijl de haartoppen verzilverd zijn en de overige dekharen die niet zwart zijn.

De juiste verhoudingen zijn : Licht zilver 80% verzilverde en 20% gekleurde haren.
Midden Zilver 50% verzilverde en 50% gekleurde haren.
Donker Zilver 20% verzilverde en 80% gekleurde haren.

Wat ik bij keuringen opmerk, dat de tentoongestelde dieren de neiging hebben te licht te worden bij onze Belgische zilver en dat ook de beharing in lengte niet aan de gestelde normen voldoet( te kort).

Intermediaire vererving.

Wat zijn intermediaire factoren? Factoren die zich splitsen, fokfactoren die niet zuiver zijn voor hun kleur.
Neem nu een konijngrijze en kruis deze met zwart: hier zal men voor 50% ijzergrauw fokken , maar deze ijzergrauwe dieren zijn niet fokzuiver, dus recessief wanneer men ze onderling kruist bekomt men weer konijngrijs, zwart en ijzergrauw.

Bij de marter factoren is dit ook zo wanneer twee midden marter aan elkaar worden gepaard dan krijgt men 25% donker marter 50% midden en 25% albino Rus. Heeft aan het tot stand komen van middenmarter een albino meegewerkt in plaats van een rus, en worden deze middenmarters onderling gepaard, dan ontstaat hier dus weer dezelfde verhouding echter nu geen rus maar een albino.

Bij de tekening rassen o.a. Grote Vlinder of Kleine vlinder, Engelse vlinder en Rijnlander is eveneens een tussenvorm. Ook hier dus is een intermediaire vererving.

Ik hoop dat dit artikel wat zeker niet een van de gemakkelijkste is, toch wat bij gebracht heeft bij onze fokker vooral bij deze die in deze gamma thuis horen?
Wilfried de Witte
A. keurmeester konijnen.